Opiniestuk, Het Parool 5 september 2019
Het idee van Zef Hemel is niet de visieloze flauwekul waar architect André van Stigt hem van beticht (Het Hoogste Woord van dinsdag). Hemels scenario om op jaarbasis miljoenen toeristen uit het overvolle centrum weg te leiden naar nieuwe grote attracties kan.
Oké, toeristen komen in eerste instantie voor de grachtengordel, het Paleis op de Dam en Anne Frankhuis. Zoals ze in Parijs komen voor het Louvre, de Nôtre Dame en de Eiffeltoren. Maar de Parijse metro brengt ook miljoenen bezoekers naar de musea van La Villette, Bois de Boulogne of begraafplaats Père Lachaise. Die liggen bij de Boulevard Périphérique die qua lengte vergelijkbaar is met onze Ring.
In Amsterdam zijn grote musea en andere publiekstrekkers op 5 tot 10 minuten afstand van het centrum zeer kansrijk. Zo lukte het ooit prima om het Museumplein uit de grond te stampen. Eind negentiende eeuw was het huidige museumkwartier de achterkant van de stad. Deze industriële no-goarea – feitelijk niet eens geheel Amsterdams grondgebied – werd pardoes bebouwd met cultuurpaleizen. Nadien bewezen het Concertgebouw, het Stedelijk Museum, het Van Gogh Museum en het Rijksmuseum dat het neerzetten van fraaie cultuurpaleizen in een buitengebied van Amsterdam een succesverhaal kan zijn.
Het is de Noord/Zuidlijn die het idee van Hemel logisch en realistisch maakt. Deze ruggengraat van het openbaar vervoer vergroot de ‘toeristische centrumbiotoop’ ten zuiden en ten noorden van de stad met een kilometer of drie. De metro kan, anders dan trams en bussen, elk uur meer dan 20.000 mensen van de binnenstad naar buitenwijkse cultuurpaleizen vervoeren. Vanaf het Centraal Station ben je in minder dan tien minuten op de Zuidas, vele malen sneller dan met tram of bus. We beseffen het nog niet helemaal, maar de metro heeft Amsterdam kleiner gemaakt, en het stadscentrum groter.
Twintigste eeuwse focus
Wat ik in het plan van Hemel zie, is dat we Amsterdam niet gevangen moeten houden in een te klein korset. Zijn betoog bevat echter één belangrijke omissie. Hij ziet de cultuurpaleizen klaarblijkelijk alleen op de Zuidas verrijzen. Deze Zuidfocus is twintigste eeuws. De Noord/Zuidlijn is immers ook een Zuid/Noordlijn. Zowel qua fysieke afstand als qua reistijd liggen de twee metrostations boven het IJ, Noorderpark en Noord, dichterbij het toeristisch centrum dan die van de Zuidas, al is het verschil maar een paar metrominuten.
Belangrijker voordeel van ‘de Noordas’ ten opzichte van de Zuidas is de ontwikkelbaarheid van de twee noordelijke stationsgebieden. Station Noord heeft de winkelruimte die Hemel op de Zuidas zo node mist.
Het realiseren van een aansprekend winkelgebied op de Zuidas is kansloos. Dat vergt jarenlange procedures voor bestemmingsplanwijzigingen en het loopt stuk op enorme weerstand en bezwaarprocedures van winkeliers op het Gelderlandplein.
Op de Zuidas zet je de kantoorbestemming ook niet zomaar om in culturele functies. Daarentegen heeft Noord bij het metrostation al grondreserveringen staan voor museale gebouwen. Het ontwikkelen van de stationsgebieden Noorderpark en Noord kan dus veel sneller en goedkoper.
De gemeente moet de Noord- en Zuidas als een twee-eenheid gaan zien -met behoud van eigen karakter-, en de ontwikkeling in samenhang aanpakken. De Noordas mist de kantoren waarvan de Zuidas er te veel gaat krijgen. Deze twee aan één ‘metrostraat’ liggende gebieden zullen toekomstige topmusea en topbedrijven moeten delen.
Als straks het Stedelijk Museum en het Van Gogh Museum op het Museumplein op hetzelfde moment uit hun jasje groeien, is het goed om de een te verhuizen naar de Zuidas en de ander naar de Noordas. Zeker weten dat Zuidas en Noordas samen het toeristenprobleem van de binnenstad kunnen verlichten.