Opiniestuk NRC 21 november 2019
Onlangs moest de Raad van State eraan te pas komen om groen licht te geven aan de Sluisbuurt op Zeeburgereiland. Tegen de plannen met torens tussen 60 en 125 meter spanden liefst acht partijen een gerechtelijke procedure aan. Dit ondanks het feit dat de gemeente na de inspraak in 2017 besloot niet 28 maar 25 torens te bouwen. Bovendien werd de hoogte van de torens 18 meter naar beneden bijgesteld als geste richting omwonenden. De Raad van State vindt dat de bezwaren geen grond hebben – de gemeente heeft genoeg concessies gedaan.
De Sluisbuurt illustreert een fenomeen dat zich al langere tijd voordoet. In welke uithoek van Amsterdam ook een hoge toren wordt voorgesteld, altijd stijgt een wolk van verontwaardiging op. De Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (VVAB) wezen de rechter op de UNESCO-status van Amsterdam. Sinds 2010 staat de grachtengordel op deze Werelderfgoedlijst. De stad kan daarbinnen niet langer hoogbouw neerzetten, zoals destijds die van De Nederlandsche Bank. Ook buiten het oude centrum geplande flats mogen (als die zichtbaar zijn vanuit het UNESCO-gebied) niet uit torenen boven een grachtenpand. De gemeente houdt hierbij een ruime ‘UNESCO-buffer’ aan van twee kilometer. Vanuit de grachtengordel is de hoogste Sluisbuurttoren een soort transformatorhuisje. Geen horizonhinder dus, vond de rechter.
Een andere partij, met vertegenwoordigers vanuit Landelijk Noord en Waterland, wenst – net als de VVAB – geen hoge gebouwen aan de horizon. Met welk voorrecht? De torens van Zuidoost, Amstelstation en Zuidas zijn immers eveneens goed zichtbaar vanuit Amstelland. Vanuit Spaarnwoude zien ze de hoogbouw van Sloterdijk. Vanzelfsprekend, wie de stad nadert ziet haar liggen. De rechter zag het probleem niet. Ook wat betreft het Luchthavenindelingbesluit van Schiphol (LIB) houdt de stad zich ruimschoots aan de hoogtebegrenzingen. In de Sluisbuurt mogen volgens het LIB torens van maximaal 146 meter. In sommige delen van Amsterdam – zoals delen van Noord en IJburg 2 – geldt helemaal geen hoogtebeperking.
Tegenstanders van hoogbouw voeren ook cultuurhistorische argumenten aan. „Amsterdam heeft geen hoogbouwtraditie.” Maar klopt dit wel?
De Amsterdamse grachtengordel is een flinke maat groter dan andere oude Nederlandse binnensteden. Het 17de-eeuwse Amsterdam was destijds hoger dan bijvoorbeeld Parijs en menige andere grote Europese stad. In de 17de eeuw bouwden we een groot aantal hoge kerktorens (de Westertoren is 87 meter). Dit ondanks de slappe Amsterdamse bodem, die tamelijk ongeschikt was voor de in die tijd ongekende hoogbouw. Ja, het oude Amsterdam was een ambitieuze hoogbouwstad. Pas in de 19de eeuw, toen de uitbreiding van Amsterdam weer echt op gang kwam, bepaalden conservatieve krachten de stedenbouw. Neoclassisisten zetten traditionele gebouwen neer die je tegenwoordig ‘retro’ zou noemen. De Mozes en Aäronkerk aan het Waterlooplein, de Beurs van Zocher, het Centraal Station, Rijksmuseum, Concertgebouw, Stedelijk Museum, Vondelparkpaviljoen, Felix Meritis. Sindsdien is de grachtengordel ‘de maat der dingen’ – tot op de dag van vandaag.
De hedendaagse vaandeldrager van dit ‘grachtengordelparadigma’ is Sjoerd Soeters. Op Java-eiland, en later in Diemen, ontwierp hij grachtenstadjes. Voor de Sluisbuurt maakte hij een laagbouwalternatief waar net zo veel woningen inpassen. Maar dan met minder groene ruimte op het maaiveld.
Tegenstanders van hoogbouw wijzen vaak op het bederf van uitzicht. Maar dit bederf kent ook een horizontale variant. Java-eiland – alsmede de rest van de zuidelijke IJ-oever – is een kilometerslange, vrijwel gesloten stenen wand. Het IJ is bijna tien keer breder dan een gracht, maar de IJ-oevers zijn de afgelopen twintig jaar ongeveer in de maat van de grachtengordel bebouwd. Vanaf de stadkant wordt het zicht op het IJ nu ontnomen door gebouwen van vier tot zes etages. Aan de noordoever bij het Shellgebouw hetzelfde probleem. Zes grachtenpand-achtige gebouwen naast elkaar – slechts vijf etages hoog – vormen een horizontale muur van ruim 300 meter. Waar 125 meter verticaal tot vele gerechtelijke procedures leidt, maakt bij 300 meter horizontaal niemand bezwaar. Drie slanke torens van pakweg 80 meter hadden achter het Shellgebouw aan de Grasweg een zee van licht, ruimte en IJ-zicht opgeleverd.
Ondanks gebrek aan steekhoudende argumenten, claimen tegenstanders van hoogbouw het esthetische en morele gelijk. Laagbouw is goed en leefbaar, hoogbouw slecht en lelijk. Om dit kracht bij te zetten plaatsen ze hoogbouw in een negatief frame. Die torens: megalomane, neoliberale fallussen.
Maar is deze framing niet eigenlijk een poging tot ‘smaakdictaat’? Hoogbouw heeft niets met neoliberalisme te maken. In torens kun je tal van maatschappelijke waarden realiseren. Hoogbouw maakt grote dichtheid mogelijk, gunstig voor een stad met gebrek aan ruimte en woningen. En nee, dat is niet onleefbaar maar schept juist een bodem voor openbaar groen. Wie de lucht bebouwt, spaart grond en heeft meer ruimte voor bomen. Je kunt er een verticaal tuindorp van maken. Landbouw in torens is eveneens efficiënt – veel duurzamer ook. Schone maar dure infrastructuur (zoals lightrail en metro’s) rendeert pas in wijken met hoge dichtheid. Een hoogbouwstad is compacter, autoluwer en fietsvriendelijker dan een stad die naar buiten toe weilanden volbouwt. Beseffen ze in Waterland dat juist dankzij hoogbouwwijken als de Sluisbuurt Landelijk Noord niet bebouwd hoeft te worden?
Last but not least: mooi hoog is niet lelijk. Hoogbouw geeft de stad een herkenbaar en benaderbaar gezicht. Nu we geen kerktorens meer bouwen, hebben we nieuwe bakens nodig. Binnen de landschapsarchitectuur mogen skylineplanologie en ‘horizonontwerp’ hun plaats opeisen. Fraai ontworpen stadsilhouetten kunnen karakter geven aan de rand van de stad.
Laten we de 17de-eeuwse hoogbouwtraditie van Amsterdam een nieuwe impuls geven.